© Willem van Riemsdijk

Ambrogio Lorenzetti, Het effect van goed bestuur op het platteland. Fresco . Sienna

Ambrogio Lorenzetti, Het effect van goed bestuur op het platteland. Fresco (detail). Palazzo Publico, Siena. Zichtbaar zijn de heggen om de landerijen met op regelmatige afstanden uitgegroeide bomen die dienen als geriefhout.
Afbeelding, bron: http://www.wga.hu/index1.html

Het woord tún (spreek uit tuun) refereert aan de omheining van een erf. Op Texel kennen we de tuunwallen. Dit zijn omheiningen bestaande uit een heuveltje van zoden die dienen als perceelsbegrenzing. Het woord tuin gaat terug op het woord tún, waarbij tuin nu het omheinde terrein aanduidt in plaats van de omheining zelf. De omheining van het terrein bestond vroeger in bepaalde streken uit vlechtheggen.

Ambrogio Lorenzetti,

Ambrogio Lorenzetto, Het effect van goed bestuur op het platteland. Fresco (detail). Palazzo Publico. Siena. Afbeelding, bron: http://www.wga.hu/index1.html

Petrus de Crescentiis leefde van ongeveer 1230-1320 en werd geboren in Bologna, Italië. Hij was werkzaam als jurist en trok zich in 1299 rond zijn zeventigste levensjaar terug op zijn landgoed. Hij hield zich daar bezig met het beheer van dit landgoed en voltooide er zijn boek over de landbouw, Ruralia commoda, het belangrijkste boek over de landbouw uit de middeleeuwen. Uit de tijd van voor de boekdrukkunst zijn er nog zeker 130 handschriften van deze tekst bewaard gebleven. Dit getuigt van het belang en de interesse in dit belangrijke werk. Van voor 1500 zijn er acht verschillende drukken van dit boek bekend. In 1493 verschijnt er een Duitse vertaling van het boek.

Petrus de Crescentiis, Ruralia commoda. 1493.

Petrus de Crescentiis, Ruralia commoda. 1493. Begin van de Duitse vertaling van dit oorspronkelijk in het Latijn geschreven boek: ‘Dis ist das Register uber den Petrum de Crescentiis der syn werck geteylet hat in xii bücher und dornoch etzliche bücher geteylet in capitel und etzliche gesetzt nach der ordnung des a b c un weliche die von beyden teylen syn wirdstü clarlich finden inn dissem noch volgenden register.’ [Vertaling: Petrus de Crescentiis heeft zijn boek ingedeeld in 12 boeken en elk boek weer onderverdeeld in hoofdstukken, een alfabetische rangschikking is te vinden in een inhoudsopgave die nog volgt.]

Ik heb voor deze blog stukken uit deze oud Duitse tekst in het Nederlands vertaald. Deze vertaalde tekst is te vinden aan het eind van deze blog. De stukken die ik heb uitgekozen gaan over de aanleg en inrichting van een hofstad. De hofstad bestaat uit een boerenerf met de nodige bijgebouwen, het huis van de landheer met de bijbehorende tuin en het geheel omringd door een meer of minder brede sloot en een aarden wal die begroeid is met doornhagen en vlechtheggen ter bescherming van het terrein tegen de vijand en wilde dieren. De landerijen liggen in de buurt van de hofstad. Het is boeiend om de tekst te lezen. Het werk is ingedeeld in 12 boeken en elk boek heeft meerdere hoofdstukken. De aanleg van de bescherming van het terrein wordt op diverse plaatsen in het boek beschreven en geeft er inzicht in hoe men daarbij te werk kon gaan. De inrichting en aanleg van de tuin krijgen in drie hoofdstukken aandacht, waarbij het eerste hoofdstuk uit boek 8 gaat over de relatief kleine tuin, het tweede over een tuin van middelmatige grootte en het derde over een grote koninklijke tuin.

Het valt op dat er veel aandacht is voor aspecten die van belang zijn voor de gezondheid van de mens die op de hofstad verblijft. De zuidenwind wordt als ongezond gezien omdat die warme vochtige lucht bevat waarbij de mens zich niet prettig voelt. De noordenwind en de oostenwind brengen gezonde schone en frisse lucht, en het is van belang dat er voldoende frisse lucht aanwezig is op het terrein. Bij de aanleg van een hofstad moet men dus rekening houden met de wind en de windrichting. Voor de gezondheid van de mens zijn niet alleen frisse lucht, maar ook de juiste hoeveelheid schaduw van belang. Te veel schaduw is slecht voor de gezondheid. Men dient bomen en planten te kiezen die niet alleen mooie geurende bloemen geven, maar ook een aangename schaduw voor die plekken waar dit gewenst is.

Kleine tuin

Das Paradiesgärtlein. 26,3 x 23,4 cm., ca. 1410-1420.

Oberrheinische meister. Das Paradiesgärtlein. 26,3 x 23,4 cm., ca. 1410-1420. Collectie: Städel Museum, Frankfurt am Main (Bruikleen Historisches Museum, Frankfurt am Main).

In de beschrijving van de kleine tuin bij Crescentiis wordt de aanleg van een verhoging van het grasveld beschreven, die ook met gras is bedekt, en die dienst kan doen als stoel of bank. Op veel oude schilderijen is Maria afgebeeld zittende op een verhoging in het grasveld van een fraaie mooie ommuurde tuin. Deze verhoging wordt meestal aangeduid als zodenbank. De tuin heeft in het midden een grasveld en zowel een (genees)kruiden tuin als een bloemen tuin en vruchtbomen en druivenranken voor de nodige schaduw. Het doel van de tuin is niet de opbrengst, maar het plezier dat men er aan kan beleven. Men gebruikte bij de aanleg van het grasveld kokend water om te voorkomen dat nog aanwezige onkruidzaden in de grond zouden kiemen. Bij de beschrijving van de inrichting van het terrein wordt ook voorgesteld om een pergola te maken begroeid met druivenranken, tien voet hoog,  langs de begroeide wal die dient voor de bescherming van het terrein als een loofgang. Daar weer langs kunnen dan weer vruchtbomen worden geplant. In het midden kan een boomgaardje komen dat dient om de landheer van voldoende fruit te voorzien. De beschrijving van deze tuin doet enigszins denken aan het prachtige kleine schilderijtje uit 1410-1420 met de titel Paradiesgärtlein (Städel Museum, Frankfurt).

Koninklijke tuin

Bij de koninklijke tuin valt op dat bomen niet alleen werden gebruikt om sterke omheiningen mee te vlechten, maar ook om er een tuinpaleisje, een volière en wachttorens van te maken, waarbij voor de diverse constructies levend hout en vlechttechnieken werden gebruikt. Het tuinpaleisje had meerdere kamers en bij het maken van de muren, bestaande uit bijvoorbeeld geleide vruchtbomen wordt vermeld dat men, als de wand niet dicht genoeg is, ook takken kan enten om de wand dichter te krijgen. Ook valt op dat het toen al als een uitdaging werd gezien voor een koninklijke tuin om zoveel mogelijk zeldzame bomen en planten in een dergelijke tuin bijeen te brengen, waarbij de bomen en planten apart geplant werden, om de verzameling goed te kunnen bewonderen. Deze neiging tot het bijeenbrengen van zeldzame planten, om daarmee te pronken, bleef een uitdaging tot ver in de zeventiende eeuw in koninklijke tuinen.

Vlechtheg

Schema van heggen (houtwallen) in Normandië.

Schema van heggen (houtwallen) in Normandië. Aan beide zijden van de wal, die ca. 1.5-2.5 meter hoog is en 2-3 meter breed, is een greppel en bovenop de wal is een dichte boombegroeiing, wat oorspronkelijk mogelijk vlechtheggen zijn geweest met op de helling stekelige struiken. Afbeelding, bron: http://www.lonesentry.com/normandy_lessons/

Voor de bescherming van akkers, tuinen en het erf tegen vijandig gezinde mensen en wilde dieren worden verschillende varianten in het boek beschreven. Het basisprincipe is het terrein te omgeven met een greppel/gracht/sloot en de grond, die vrijkomt bij het graven, te gebruiken om een wal te vormen. Op de helling van deze wal kunnen een of meer rijen prikstruiken worden geplant en bovenop de wal kan een vlechtheg komen van levende planten. Voor deze vlechtheggen worden bomen en struiken gebruikt die een sterke heg kunnen vormen met bij voorkeur ook bomen en struiken met scherpe doorns. De soorten die men kiest moeten natuurlijk goed gedijen in het klimaat waar de hofstad zich bevindt. Genoemd worden onder andere pruim, appel, kers (sleedoorn?), iep, populier, wilg, granaatappel, kweepeer. Deze omheining was niet alleen functioneel, maar werd ook gezien als een mooie omlijsting van het terrein.

Recent gevlochten heg

Recent gelegde (vlecht) heg met op de achtergrond vlechtheggen die verder zijn uitgegroeid. Afbeelding, bron: https://twitter.com/maashegbalgoy/status/592384381274234881

Het voordeel van een levende vlechtheg is dat hij in principe een zeer lange levensduur heeft, mits hij goed wordt onderhouden. Zo’n vlechtheg kan ook gebruikt worden om geriefhout  te leveren. Iepen worden niet alleen geprezen omdat ze een hele sterke heg kunnen vormen, maar de twijgen met loof kunnen dienen als veevoer en de takken kunnen gebruikt worden in de wijngaard voor het ondersteunen van de druivenranken.

Vertaling delen van de Ruralia commoda, uitgaande van de oud-Duitse vertaling van 1493

Tekst cursief tussen [haken] is tekst door mij toegevoegd. Woorden tussen (haken) zijn synoniemen of vergelijkbare begrippen. Waar een [?] is de tekst mij niet helemaal duidelijk.

Het eerste boek

Het zesde hoofdstuk. De bouw al naar gelang de ligging.

Er komt veel kijken bij de bouw van een huis voor de landheer en bijgebouwen voor wintervoorraad, stallen en dergelijke. Ten eerste is de vraag of men de hofstad wil bouwen tussen andere huizen of  juist vrijstaand verder af van andere huizen. Ook maakt het uit of het vlak terrein of bergachtig gebied betreft. En ten derde hangt het er van af of de streek veilig is of dat het er gevaarlijk is. Staat het huis temidden van andere huizen dan hoeft het niet al te zeer beveiligd, de kans op diefstal is kleiner en hulp van buren is bij de hand als het nodig is. Staat het echter vrij dan is het noodzakelijk om het te beschermen door greppels (sloot/gracht), aarden wallen en omheiningen. Staat het in de vlakte dan is het nodig om een verhoging te maken met grond waarop het huis komt [terp] zodat het huis niet onder kan lopen en het water weg kan lopen als het regent. Is het echter in de bergen gelegen waar je geen brede sloot kunt maken, zoek dan een plek die moeilijk toegankelijk is, waarbij de rotsen de bescherming bieden als van een gracht.

Guillaume de Lorris, 1220, and Jean de Meun, 1269-1278, Roman de la Rose.

Guillaume de Lorris, 1220, and Jean de Meun, 1269-1278, Roman de la Rose. Afbeelding: uit een manuscript van ca. 1490-ca. 1500. (British Library). De verliefde jongeling is door de heg heengebroken om de roos te stelen. Tekst:
‘comment honte, et paour aussy
vindrent à dangier, par soucy
[de la Rose, le ledangier
que bien ne gardist le verger.]’
Vrij vertaald: Wat een schande dat je als bewaker van deze tuin niet goed op de roos hebt gepast.
Afbeelding, bron: http://www.bl.uk/manuscripts/FullDisplay.aspx?ref=Harley_MS_4425

Als de plek veilig is voor de genadeloze vijand dan is het voldoende zich te beschermen tegen dieven die ook in vredestijd op pad zijn. Ligt het echter in een gevaarlijke streek waar een sterke vijand is dan is het beter het een tijd onbewoond te laten, ook als het huis al is gebouwd, dan zich bloot te stellen aan levensgevaar, hetzij het risico van een natuurlijke dood [wel t.g.v. geweld door de vijand] hetzij door ‘rechtspraak’. Als de eigenaar echter zeer rijk is dan kan hij een sterk beveiligd kasteel bouwen. Als de vijand niet zo sterk is, is het voldoende om het huis te beveiligen door muren tegen een zwakke vijand. Als het zo is dat de landheer echter niet het hele terrein wil ommuren, dan moet hij op een geschikte hoek van het terrein  het huis beschermen met een greppel en een schutting tegen zo’n vijand [Stins]. Na dergelijke overwegingen dient de landheer een geschikte plek uit te zoeken in het terrein voor het huis. Het erf moet groot genoeg zijn om de oogst te kunnen bewaren, voor het vee, en alles wat daarbij hoort. En als de breedte van de greppel (gracht) om het terrein is uitgezet, plant men in de geschikte maanden oktober, november, of februari, maart, wilgen, populieren, of iepen, 5 voet uit elkaar, om het erf. Daarna graaft men de greppel en de grond wordt aan de binnenkant opgeworpen, op een afstand van een voet van de greppel. Later plant men daar doornstruiken. De grond wordt goed aangestampt voor een stevige aarden wal [die bijdraagt aan de bescherming van het terrein]. Als de grond een voet hoog is, legt men er doornstruiken op en daarna weer aarde, en deze handelingen herhaalt men tot de wal hoog genoeg is [aan de voet van de wal en om de 30 cm op de helling is er dus begroeiing met doornige struiken]. Ook laat men ettelijke doornstruiken uitgroeien op de wal. Is men bang voor erosie van de wal (dam), dan kan men onder de laag doornstruiken graszoden aanbrengen. Men kiest als doornstruiken degene met de meeste stekels. Ook kan men wilde pruimenbomen gebruiken of wilde rozen of wat men zo gewoon is te gebruiken in de omgeving voor dit doel. Braamstruiken zouden ook kunnen, maar die verstikken alle andere planten, vooral als ze nog klein zijn. Daarom gebruik ik die liever niet, als er andere te krijgen zijn. Men dient doornachtige gewassen die eetbare vruchten geven te vermijden omdat mensen in dat geval de omheining kapot kunnen maken om bij de vruchten te komen, waardoor de hof niet meer afgesloten is. Ook moet niemand vruchtloze doornige bomen planten die met hun schaduw en door hun wortels andere doornige struiken verstikken. Men dient de grond rond de geplante doornstruiken de eerste twee jaar elke maand in de zomer los te maken en vrij van onkruid zodat de wortels niet afsterven door het onkruid, want het onkruid onttrekt het vocht aan de wortels van de doornstruiken. De geplante wilgen, populieren, en iepen zullen zonder twijfel opgroeien op de kruin van de dam door de verse grond en het water met gier dat van het erf komt en uit de gracht. Tussen de bomen kan men een heg van doornige struiken maken, of jonge boompjes planten van het zelfde soort die er al staan en die dan samen opgroeien tot stevige boompjes.  Door deze jonge boompjes tot vlechtheg te maken krijgt men een omheining, als van een houten schutting, echter met een zeer lange levensduur (eeuwig). De stammen van de eerst geplante bomen laat men niet hoger worden dan 10 voet opdat ze niet de hele hof minder gezond maken door het wegnemen van zon en wind. Op elke hoek van het erf laat men bij uitzondering een boom ongehinderd uitgroeien. Die zijn een sierraad voor de hof en nemen niet veel zon weg. Ook bij de poort laat men twee bomen uitgroeien, als het heet is kunnen de mensen daaronder uitrusten. Op deze manier wordt het een mooie goed aangelegde hof met een mooie omheining die de mensen ook bescherming biedt. Als men in de bergen bouwt moet er een omheining (tún) gemaakt worden van granaatappelbomen want die bomen hebben geen last van een slechte grond. Want ze hebben geen behoefte aan veel bemesting voor hun wortels en maken toch stevige brede heggen door veel uitlopers van hun wortels die allemaal met hun stekels mensen tegenhouden om binnen te dringen en zijn niet minder nuttig voor de landheer vanwege hun mooie vruchten. Grote bomen gedijen niet in een stenige bodem, want ze hebben veel vocht nodig uit de grond om te groeien. Ze groeien wel in een dergelijke grond als er veel mest en gier op komt. Als er water uit de bergen komt op het terrein kan men wel bomen planten, doornstruiken en iepen, alleen wilgen en populieren past men niet toe tenzij er zandige of losse grond aanwezig is. Als er echter in een koude streek gebouwd wordt waar granaatappelbomen niet gedijen plant men rondom het terrein doornstruiken, waar in die streek aan te komen is en die men gewend is te gebruiken. Dit is genoeg informatie om een huis te bouwen en die te beveiligen. We bewaren de beschrijving van de kunst van het bouwen van voorname en bijzonder mooie woningen tot het achtste boek.

Het zevende hoofdstuk. De inrichting van het erf

In het midden van de voorkant van het erf wordt een toegang gemaakt met een breedte van minimaal 10 voet en daar tegenover komt de uitgang waardoor men naar de akkers en de wijngaard en (in romeinse landen) naar de dorsvloer gaat. Die toegang moet breed genoeg zijn voor een wagen met hooi, vruchten of stro. Er dienen fraaie of eenvoudige toegangspoorten te komen, net wat de landheer wenst. Zodanig dat ze met ijzeren sloten en stangen ’s nachts afgesloten kunnen worden. Boven de poort kan men een woning maken of een dak, waardoor de toegang schoon en droog blijft en de poorten niet door de regen in korte tijd wegrotten. Het erf wordt door de weg die de poorten verbindt in tweeën gedeeld. Een helft van het terrein wordt voor de landheer op de volgende manier ingericht: het huis van de landheer wordt met de lange kant gebouwd langs de weg die het terrein in tweeën verdeeld en langs deze weg waar geen bebouwing is komt een muur of een heg van bomen met doornen. De grootte van het huis wordt bepaald door het vermogen en de wens van de landheer.

Guillaume de Lorris, 1220, and Jean de Meun, 1269-1278, Roman de la Rose.

Guillaume de Lorris, 1220, and Jean de Meun, 1269-1278, Roman de la Rose. Afbeelding: uit een manuscript van ca. 1490-ca. 1500. (British Library)
De verliefde jongeling staat in de tuin bij een rozenberceau (loofgang) een zodenbank en een mooie boom. Afbeelding, bron: http://www.bl.uk/manuscripts/FullDisplay.aspx?ref=Harley_MS_4425

Op het genoemde terrein binnen de omheining en de scheidingsmuur, waar de landheer woont, komen pergola’s met druivenranken begroeid, 8 of 10 voet hoog aan de kant van de buitenste omheining met de wal. Daarna plant men edele bomen, 5 of 6 voet hoog, zoals granaatappelen of vijgen, als die geschikt zijn voor het klimaat, en ook goede kersen- en pruimenbomen en dergelijke. In het midden plant men peren- en appelbomen 20 voet uit elkaar, die elk jaar als ze rijp zijn vruchten geven uitsluitend voor de landheer, die daar veel genoegen en plezier aan beleeft en ze kan eten wanneer hij wil. Ook dient er een tuin te komen voor de edele kruiden die worden bezocht door de aantrekkelijke bijen, die hier goed passen en tortelduiven, jonge hazen, zoals ook in koninklijke tuinen aanwezig zijn, waar we later [achtste boek, derde hoofdstuk] nog over berichten. In de andere helft dient men huisjes en schuren te maken voor de landarbeiders en de dieren van de landheer, dichtbij de wal die om het terrein loopt [als bescherming), waarbij het midden van het terrein vrij blijft. Bij de huizen van de landarbeiders dient men een bron en een bakoven te maken. De bron moet niet naast de gierput of naast de vuilwaterafvoer van de hof komen, om te voorkomen dat de bron vervuild wordt door het mestwater of het afvalwater van de huizen. In de buurt van de dieren komt de mestvaalt, waar de mest kan rijpen, zover mogelijk weg van het huis van de landheer. Als de landheer echter zo edel en machtig is dat hij niet op een hofstad wil wonen bij de landarbeiders dan kan hij de opzichter daar laten wonen, en voor zichzelf op een andere plek een paleis [palazzo/ voornaam herenhuis) bouwen dat omheind is met doornenheggen en een mooie tuin die past bij zijn stand. Hoe een stevige wijnkelder, duiventil en kippenhok gemaakt worden beschrijf ik elders in dit boek.

Het tweede boek

Het zeventwintigste hoofdstuk. Over de bescherming van akkers en tuinen.

De bescherming van wijngaarden en andere tuinen gebeurt op veel verschillende manieren. Vaak worden ze omgeven door greppels (gracht/sloot) of doornstruiken of bomen. De greppels behoeden de toegang tot het terrein van mensen en roofdieren en voor overtollig water, vooral als er een  goede wal aanwezig is [opgeworpen heuvel met grond uit de greppel]. Ook zijn ze nuttig als de tuin of akker te vochtig is, omdat het overtollige water, dat de vruchten kan doen afsterven, er naar toe afgevoerd kan worden. Ook kan er wilde haver gaan groeien door het te veel aan water, wat grote schade kan toebrengen aan de wijngaard en het volkomen afrijpen van de druiven verhindert [?]. Deze greppels maakt men diep of nat, groot of klein naarmate er meer of minder gevaar is of behoefte aan veiligheid. Ze worden het makkelijkst gedurende de zomer aangelegd, omdat er dan geen last is van grond- of regenwater, of in september als al het water is verdwenen. Hoe een nieuwe greppel aangelegd wordt hebben we in het eerste boek beschreven. Ten eerste geeft men de breedte aan met een touw aan beide kanten van de te graven greppel. Daarna graaft men met de hak, of als het kiezelstenen bevat met de houweel, en werpt de aarde op en werkt de dam en de oever af met genoemde gereedschappen. Op de volgende manier vernieuwt men oude greppels: eerst rooit men met de [runcke?] of hiep [scherp hakmes gebruikt bij het onderhoud van bomen en struiken] alle struiken en spul waar je bij het graven last van hebt. Daarna wordt het geheel met de hak opgeschoond en werpt men de aarde en graszoden op de wal en maakt men de wal en de oever weer stevig als hiervoor. Men lette er op dat de helling niet te steil wordt waardoor de zaak verzakt wanneer de winter vorst brengt en daarna de warmte komt. Als de grond stenig is kan een steile helling gemaakt worden. De aanleg van een omheining of hek [tún] is het eenvoudigst als er stokken en twijgen in de buurt beschikbaar zijn. Ook op plekken met veel bomen is het lastiger werken met doornstruiken. Een hek maakt men aldus: men maakt punten aan de stevige stokken en zet ze op maximaal een voet afstand van elkaar in de grond en vlecht de twijgen er doorheen en bovenop worden takken met doornen gevlochten. Of men zet de stokken verder van elkaar in de grond en bevestigt stokken met twijgen aan de rechtop staande palen, aan de binnen- en buiten-kant, maar zo’n hek is minder sterk dan het vorige. Eerst legt men een voorraad aan van bomen en doornstruiken die men wil planten. Men graaft een vore van een voet breed en diep op de plek waar de voorraad moet komen, daar plaatst men de planten die voorheen ergens ander hebben gestaan er in, een of twee span [afstand tussen de duimtop en de top van de pink van een gespreide hand, ca. 22 cm] uit elkaar, daarna komt de grond er weer op en die wordt vastgestampt met de voeten of vastgeslagen [met een houten hamer). Daarna wordt de greppel gegraven al naar gelang wat men wil bereiken of nodig heeft, en de grond wordt gebruikt voor de aarden wal zoals eerder beschreven. Om de wal te verstevigen is beplanting nodig, zoals ook al aangegeven in het eerste boek. Op plekken waar het belangrijk is voor de verdediging komen doornstruiken. Als dit niet echt nodig is en als er plaatselijk tekort is aan brandhout plant men iepen en dergelijke. In het derde jaar kunnen die in elkaar gevlochten worden tot een brede stevige heg die goede bescherming biedt. Een andere mogelijkheid die ook nuttig is is de volgende: je kunt de boompjes op een voet boven de grond bij elkaar binden, elk jaar kun je ze snoeien met de hiep in oktober of beter in februari en maart, wanneer de bomen beginnen uit te lopen, zo wordt de heg dicht en heb je ook veel brandhout.

Oude Beuken(vlecht)heg in de buurt van Waimes (België), Rue Coirville, met uitgegroeide Beuken.

Oude Beuken(vlecht)heg in de buurt van Waimes (België), Rue Coirville, met uitgegroeide Beuken. Foto: Trudy van Riemsdijk – Zandee.

Overblijfselen van een Beukenvlechtheg bij Waimes, Rue Coirville

Overblijfselen van een Beukenvlechtheg bij Waimes, Rue Coirville. Foto: Trudy van Riemsdijk – Zandee.

De bomen die meer naar binnen staan  staan verder uit elkaar en die kun je laten uitgroeien en laten bloeien en vrucht zetten, of ze gebruiken als hakhout of voor andere toepassingen [geriefhout]. De derde soort beplanting zijn vruchtbomen die ook nuttig zijn voor de bescherming [vooral pruimen en granaatappelen met doornen] en in het derde en vierde jaar fruit geven, zoals perenbomen, pruimen en granaatappels die goed groeien en goede wortels vormen in warme landen. Maar wees er op bedacht dat in koudere streken of streken met harde grond ze niet goed groeien, de kweepeer doet het daar wel goed en kan men in dat geval toepassen. Als de grond eerst een akker was kan men goed iepen gebruiken want die geven een stevige heg en de boom is van nut voor de wijngaard want hij kan stokken leveren als ondersteuning voor de druivenranken. De takken met loof zijn goed als voer voor schapen en koeien, en iepen leveren palen voor een hek [tún], en brandhout en voor de bakoven en meer nuttige zaken. Zijn er in de buurt geen boomplanten dan haalt men ze van verder weg met een goed breed wortelgestel zodat ze niet snel afsterven door hitte en wind. Als de planten vrucht hebben gezet kun je zaad verzamelen en drogen in de zon en zaaien in januari of februari om op te kweken en in het tweede of derde jaar kunnen ze gebruikt worden op de wijze hiervoor beschreven. Palladius zegt dat ………………..

Het achtste boek

Over groene en siertuinen, en de kunst van het schikken van bomen en kruidachtige planten en hun vruchten door de hand van de meester.

Voorwoord

In de voorafgaande ‘boeken’ ging het vooral over bomen en kruiden in relatie tot het nut voor de mens en zijn lichaam [zijn gezondheid]. Nu willen we het hebben over hoe ze de menselijke geest vreugde en genoegen kunnen geven en tevens  zorgen voor behoud van de gezondheid van het menselijk lichaam, want het algemeen welbevinden van het lichaam hangt altijd samen met de behoefte van de ziel en het gemoed [mens sane in copore sano, gezonde geest in een gezond lichaam)

Het eerste hoofdstuk. De kleine plantentuin

Petrus de Crescentiis, Von cleyne gertlyn der krüter.

Petrus de Crescentiis, Ruralia commoda. 1493. Duitse vertaling. ‘Das erste captitel. Von cleyne gertlyn der krüter’. ( Nederlandse vertaling zie tekst.)

Tuinen voor het genoegen en het groen worden soms alleen met bomen beplant, andere alleen met kruidige planten en nog weer andere met beide. Tuinen met alleen kruiden vereisen niet al te vruchtbare en niet te losse grond, zodat daar mooie tere kruiden als haren groeien die een lust voor het oog zijn. Een plek voor een dergelijke tuin moet eerst vrij gemaakt worden van al het onkruid en van grote wortels van onkruiden. Eerst wordt het terrein gerooid, geëffend en met kokend water overgoten, zodat de zaden en wortels die in de grond zitten niet meer uitlopen. Daarna belegt men de plek met graszoden van fijn gras en wordt het aangestampt met stampers of houten vlegels. En het gras moet met de voeten worden aangestampt zodat je het nog nauwelijks ziet. Dan zal het opkomen als kleine plantjes die als haren de bodem bedekken alsof er een groen doek over licht. Zo’n plek moet vierkant zijn en groot genoeg dat een groep mensen er in kan wandelen en vertoeven. Daarna plant men aan alle zijden geurende kruiden zoals Ruit, Basilicum, Marjolein, en Munt. Ook allerlei bloemen zoals Violen, Lelies en Rozen en Gladiolen.

Barthélémy de Eyck

Barthélémy de Eyck (1415–1472) bijgenaamd le Maître du roy René, ‘Emilie dans son jardin’. In: Giovanni Boccaccio, ‘La Teseida’, ca. 1460 (Anjou, Frankrijk). Collectie: Nationalbibliothek Wenen.

Tussen de kruiden en het grasveld maakt men een verhoogd stuk gras dat kan dienen als aangename stoel of bank [zodenbank].  Als beschutting tegen de zon plant men bomen of wijnstokken zodat het gras en de zodenbank beschaduwd wordt door hun bladeren, wat aangenaam en verkoelend is voor de mens. Dergelijke bomen zijn er voor de schaduw en niet voor de vruchten, daarom moet men ook niet bemesten en spitten, wat ook niet goed is voor het gras. Men moet er ook voor zorgen dat de bomen die men plant niet te dicht staan en niet te talrijk zijn want voor een goede gezondheid van de mens moet er lucht door de tuin kunnen stromen, en te veel schaduw is ongezond. Ook is het van belang dat het onder de bomen niet te lang vochtig blijft, zoals bij de notenboom het geval is, de bomen moeten mooi bloeien, met zoete geur en een aangename schaduw geven. In aanmerking komen onder andere wijnstokken, perenbomen, appelbomen, granaatappelbomen, moerbeibomen en cypressen. Achter het grasveld plant men veel geneeskrachtige en keukenkruiden die mooi bloeien en en een lust zijn voor het oog en het hart. Men dient veel ruit aan te planten want deze plant heeft een mooie groene kleur en door haar bittere smaak verdrijft ze de giftige dieren uit de tuin. Men laat het midden van het grasveld leeg zodat men kan genieten van frisse lucht. Als het midden niet vrij zou zijn van bomen dan zouden spinnen hun web van boom naar boom en van tak naar tak kunnen maken wat niet prettig is voor de mensen die daar doorheen lopen. Als het mogelijk is leidt men een schone heldere bron naar het centrum [van de tuin] omdat men daar veel vreugde en plezier aan kan beleven. Het tuintje moet open zijn naar het noorden en oosten omdat daar frisse en gezonde wind vandaan komt. De zuidkant en de westkant dienen beschut te zijn tegen de onzuivere wind, door bebouwing of bomen. De winden uit deze richting verzwakken de mensen door de verontreiniging van de lucht. Hoewel de noordenwind niet goed is voor de vruchten, zorgt ze er wel voor dat er frisse lucht ingeademd  wordt voor het behoud van de gezondheid van de mens. Het doel van zo’n tuin is niet de opbrengst maar het plezier dat men er aan kan beleven.

Het tweede hoofdstuk. Over de middel-grote siertuinen van de middenklasse

Al naar gelang het aanzien en de middelen van de eigenaar dient een dergelijke siertuin twee of drie gewende of morgen groot zijn afgemeten aan paard of os [voor de ploeg]. [Een Morgen is een oppervlak dat men in een ochtend kan ploegen, ca. 1 ha, een os is een gecastreerde stier. Een Gewende is ook een opp. maat, die uit het ploegen voortkomt: de grond wordt bij ploegen gekeerd, gewend. Ook kan het de plek betekenen waar bij het ploegen de ploeg gekeerd wordt. Een Gewende is groter dan een Morgen gemiddeld 6x zo groot. Uit de definitie is duidelijk dat de maat niet overal gelijk hoeft te zijn, er kunnen regionaal grote verschillen zijn]. Om het hele terrein moet een  greppel en een omheining komen van stekelige struiken, zoals granaatappel bomen in warme landen en  pruimen of kweeperen in koude landen. De plek moet geploegd  of omgespit en overal vlak worden gemaakt. De plaats voor de bomen moet worden aangegeven met een (meet)lint en de afstand tussen de bomen hangt af van het type boom en het klimaat. Soorten moeten bij elkaar passen, peren en appels en palmbomen bij elkaar, moerbei, kersen en pruimen bij elkaar, bij de edele vijgenboom passen mispelbomen en kweeperen. De afstand tussen de boomrijen bedraagt  minstens 20 voet, of ten hoogste 30 voet, of als de eigenaar dat wil 40 voet. In de rij komen de kleine bomen 10 voet uit elkaar en de grotere 20 voet.

Petrus de Crescentiis, Ruralia commoda. 1493. Druivenrank door boom gevlochten.

Petrus de Crescentiis, Ruralia commoda. 1493. Druivenrank door boom gevlochten.

Tussen de bomen kan men edele wijnstokken planten van verschillend druivenras, die niet alleen mooi zijn maar ook nuttig. De rijen moeten worden bewerkt met de hak zodat de bomen en wijnstokken snel groeien. De ruimte tussen de rijen gebruikt men als weide, regelmatig moet het onkruid uitgetrokken of met de hak verwijderd worden, vooral de onaantrekkelijke grote onkruiden. De wei wordt twee maal per jaar gemaaid waardoor ze mooi blijft. De bomen moeten worden geplant en gesnoeid zoals voor de verschillende soorten is beschreven in het vijfde boek. Men maakt een pergola op de aangenaamste plek in de vorm van een huis of een prieel.

Het derde hoofdstuk. Over de siertuin van de koning en andere voorname heren.

Koningen en andere belangrijke heren kunnen door hun macht en rijkdom veel van hun verlangens vervullen, maar ze hebben dikwijls geen ambitie om een siertuin te ontwerpen. Daarom moeten ze weten hoe een aantrekkelijke siertuin kan worden aangelegd. Ze dienen een vlakke plek uit te kiezen zonder drassige plekken waar de goede wind uit het oosten en noorden niet wordt gehinderd en waar helder bronwater op meerdere plaatsen beschikbaar is. De plek dient 20 Morgen groot of groter te zijn volgens de wens van de landheer, omgeven door een voldoende hoge muur. Aan de noordkant plant men een bos binnen de omheining bestaande uit verschillende soorten bomen. De wilde dieren die zijn uitgezet kunnen in het bos lopen en zich er verbergen. Aan de zuidkant wordt een mooi paleis gebouwd waar de koning en koningin kunnen wonen als ze de zwaarmoedigheid willen ontvluchten en troost en ontspanning zoeken. Het paleis werpt in de zomer veel schaduw op de siertuin aan de kant waar de onaangename wind vandaan komt [het paleis geeft de tuin beschutting tegen de ongezonde zuidenwind]. De ramen van het paleis dienen uit te kijken op de tuin en hebben geen hinder van de hete zon. Ook dient men een of meer tuintjes te maken van het soort zoals beschreven in het eerste hoofdstuk van dit deel. Ook dient er een visvijver gemaakt te worden. In het bos kunnen geen roofdieren maar wel hazen, boglin [?], en vogels [?], uitgezet worden.

Andrea Mantegna, Madonna van de overwinning

Andrea Mantegna, Madonna van de overwinning (detail). 1495-1496. 280 x 166 cm. Collectie: Louvre, Parijs. Maria zit op een troon in een prieel gevormd door vruchtbomen (volgens de literatuur: E.T. de Wald, Italian Painting 1200-1600, New York 1961 is het een trellis (latwerk) omgeven door Lauriertakken). De vogels geven ook de suggestie van een volière. Afbeelding, bron: http://www.wga.hu/index1.html

Uit boompjes in de buurt van het paleis kan een huis [volière] gemaakt worden met het dak en de muren van dik [koper?] draad gevlochten. Daarin plaatst men patrijzen, nachtegalen, puttertjes (=distelvink), kneuen en andere  zangvogels. De boomrijen vanaf het paleis naar het bos dienen te lopen in de richting van het bos en niet dwars daarop zodat men vanuit het paleis de dieren in het bos kan observeren. Ook dient in de genoemde siertuin een paleisje geheel gemaakt van bomen te komen met kamers en intieme ruimten waar de koning en koningin met graven en ridders kunnen verblijven als het niet regent. Dit kan op de volgende manier worden gemaakt: men dient de verschillende ruimten af te meten en op de plek van de muren plant men vruchtbomen die goed groeien, zoals de kersenboom en de appelboom, of nog beter wilgen of iepen en door enten en stekken zorgt men er voor dat men stevige wanden en een stevig dak maakt. Of als men het sneller wil doen is het makkelijker en beter om het te maken van droog hout, tegen de wanden plaatst men stokken ten behoeve van van druivenranken die ook het dak kunnen vormen. In de tuin kan men als het gewenst is een gebouw maken van dood hout, wijnranken, of wijnranken en granaatappelbomen. Ook is het aardig om verschillende edele zeldzame bomen uit verschillende landen te enten, die een goede ijverige tuinman wel bekend zijn en ook uit ons tweede boek en ook hier nog beschreven zullen worden. Ook wil men zoveel mogelijke soorten bomen en kruidachtige planten apart van elkaar planten zodat er niets ontbreekt in een dergelijke koninklijke tuin. In een dergelijke tuin dient een koning zich niet continu te vermaken. Wanneer hij uitstekend en belangrijk werk heeft verricht kan hij zich in de tuin ontspannen en de allerhoogst god eren en prijzen, waar alle schoonheid uit voortkomt en die zag dat het zo goed was, zoals Tullius schrijft. We zijn niet geboren om [alleen maar] te eten en om te kritiseren, maar om een moeilijk beroep serieus en degelijk uit te oefenen. Als er voldoende noodzakelijk en belangrijk werk is verricht kunnen we ontspanning en kritiek gebruiken [?].

Het vierde hoofdstuk. Over hoe een mooie bescherming van het huis en tuin aangelegd kan worden.

Bij de gebouwen en de besproken tuinen kan men met loofbomen een mooie bescherming maken van het huis en het terrein op een manier die overeenkomt met een ommuring door planken en torens.

Bovenop de wal (dam) die boven de greppel ligt en die om het terrein loopt kan men populieren of wilgen diep planten, ook iepen, al naar gelang welke bomen het beste gedijen, nadat de doornstruiken en oude bomen zijn gerooid. Ze moeten zo dicht bij elkaar staan [maximaal 1 voet uit elkaar] dat ze uitgroeien tot een stevige verdediging in een rechte lijn. De grond moet goed los gemaakt en bemest worden en als ze goed aanslaan worden ze in het tweede jaar dicht bij de grond afgehakt. Het volgende jaar worden de uitlopers langs de lijn vier vingers breed met stokken, dunne takken en touwen omhoog geleid tot ze 8 tot 10 voet hoog zijn. Tegen de tijd dat de stammen dikker zijn geworden, worden ze met de hiep op dezelfde [?]  hoogte ingekapt. Onder deze beschermheg heeft men ook dezelfde soort bomen geplant op een afstand van 5 voet van de bovenste haag en tien voet uit elkaar, deze moeten ook ingekapt worden en met behulp van stokken moeten ze gebogen worden naar de volgende [boom] tot aan de laatste in de rij en de buitenste wordt teruggebogen. [Hier wordt een vlechtheg als sterke omheining om het terrein beschreven. De afstand tussen de bomen in de twee rijen is verschillend, en men vlecht de twee rijen in elkaar tot een sterk geheel, de tekst is mij hier niet helemaal duidelijk) Dit moet elk jaar gebeuren totdat het zo’n sterke afrastering wordt dat men er veilig kan wonen. Daarna laat men het buitenste deel uitgroeien tot een geschikte hoogte waarna ze elk jaar gesnoeid kunnen worden in de vorm van kantelen die  men aantreft op ommuring. Bij een dergelijke muur kan men op de vier hoeken vier bomen planten en die recht omhoog laten groeien. Als ze tien voet hoog zijn worden ze ingesneden en naar elkaar toegebogen met behulp van stangen tot een soort vloer [Söller in het Duits], dit kan herhaald worden nadat de bomen verder zijn uitgegroeid en het bovenste deel kan men naar beneden buigen tot een dak, of men kan kantelen maken zoals we eerder hebben besproken. Het huis staat bij de poort en daarbij een toren van bomen. Op het terrein kan men een huis met pilaren van loofbomen maken en daar aan balken bevestigen en een dak van riet (buizen) of stro maken, terwijl men een paar takken van de pijlers uit laat groeien boven het dak, zodat het niet uitdroogt [?] en het huis beschermt tegen de hitte van de zomer.

Petrus de Crescentiis, uit de Duitse vertaling van Ruralia commoda. 1493.

Petrus de Crescentiis, Slottekst uit de Duitse vertaling van Ruralia commoda. 1493. ‘ Hye endet sich Petrus de crescenciis zü dutsche. Gedrückt un volendet noch der geburt Cristi Mccccxciii. Des dinstags noch sant Michels tag.’
[Vertaling: ‘Gedrukt en voltooid 1493 na Christus op de dinsdag na de dag van Sint Michaël.’ Sint Michaël viel in 1493 op maandag 29 September. Het boek is derhalve op dinsdag 30 september 1493 gedrukt.]