Vertaling delen van de Ruralia commoda, uitgaande van de oud-Duitse vertaling van 1493
Tekst cursief tussen [haken] is tekst door mij toegevoegd. Woorden tussen (haken) zijn synoniemen of vergelijkbare begrippen. Waar een [?] is de tekst mij niet helemaal duidelijk.
Het eerste boek
Het zesde hoofdstuk. De bouw al naar gelang de ligging.
Er komt veel kijken bij de bouw van een huis voor de landheer en bijgebouwen voor wintervoorraad, stallen en dergelijke. Ten eerste is de vraag of men de hofstad wil bouwen tussen andere huizen of juist vrijstaand verder af van andere huizen. Ook maakt het uit of het vlak terrein of bergachtig gebied betreft. En ten derde hangt het er van af of de streek veilig is of dat het er gevaarlijk is. Staat het huis temidden van andere huizen dan hoeft het niet al te zeer beveiligd, de kans op diefstal is kleiner en hulp van buren is bij de hand als het nodig is. Staat het echter vrij dan is het noodzakelijk om het te beschermen door greppels (sloot/gracht), aarden wallen en omheiningen. Staat het in de vlakte dan is het nodig om een verhoging te maken met grond waarop het huis komt [terp] zodat het huis niet onder kan lopen en het water weg kan lopen als het regent. Is het echter in de bergen gelegen waar je geen brede sloot kunt maken, zoek dan een plek die moeilijk toegankelijk is, waarbij de rotsen de bescherming bieden als van een gracht.
Als de plek veilig is voor de genadeloze vijand dan is het voldoende zich te beschermen tegen dieven die ook in vredestijd op pad zijn. Ligt het echter in een gevaarlijke streek waar een sterke vijand is dan is het beter het een tijd onbewoond te laten, ook als het huis al is gebouwd, dan zich bloot te stellen aan levensgevaar, hetzij het risico van een natuurlijke dood [wel t.g.v. geweld door de vijand] hetzij door ‘rechtspraak’. Als de eigenaar echter zeer rijk is dan kan hij een sterk beveiligd kasteel bouwen. Als de vijand niet zo sterk is, is het voldoende om het huis te beveiligen door muren tegen een zwakke vijand. Als het zo is dat de landheer echter niet het hele terrein wil ommuren, dan moet hij op een geschikte hoek van het terrein het huis beschermen met een greppel en een schutting tegen zo’n vijand [Stins]. Na dergelijke overwegingen dient de landheer een geschikte plek uit te zoeken in het terrein voor het huis. Het erf moet groot genoeg zijn om de oogst te kunnen bewaren, voor het vee, en alles wat daarbij hoort. En als de breedte van de greppel (gracht) om het terrein is uitgezet, plant men in de geschikte maanden oktober, november, of februari, maart, wilgen, populieren, of iepen, 5 voet uit elkaar, om het erf. Daarna graaft men de greppel en de grond wordt aan de binnenkant opgeworpen, op een afstand van een voet van de greppel. Later plant men daar doornstruiken. De grond wordt goed aangestampt voor een stevige aarden wal [die bijdraagt aan de bescherming van het terrein]. Als de grond een voet hoog is, legt men er doornstruiken op en daarna weer aarde, en deze handelingen herhaalt men tot de wal hoog genoeg is [aan de voet van de wal en om de 30 cm op de helling is er dus begroeiing met doornige struiken]. Ook laat men ettelijke doornstruiken uitgroeien op de wal. Is men bang voor erosie van de wal (dam), dan kan men onder de laag doornstruiken graszoden aanbrengen. Men kiest als doornstruiken degene met de meeste stekels. Ook kan men wilde pruimenbomen gebruiken of wilde rozen of wat men zo gewoon is te gebruiken in de omgeving voor dit doel. Braamstruiken zouden ook kunnen, maar die verstikken alle andere planten, vooral als ze nog klein zijn. Daarom gebruik ik die liever niet, als er andere te krijgen zijn. Men dient doornachtige gewassen die eetbare vruchten geven te vermijden omdat mensen in dat geval de omheining kapot kunnen maken om bij de vruchten te komen, waardoor de hof niet meer afgesloten is. Ook moet niemand vruchtloze doornige bomen planten die met hun schaduw en door hun wortels andere doornige struiken verstikken. Men dient de grond rond de geplante doornstruiken de eerste twee jaar elke maand in de zomer los te maken en vrij van onkruid zodat de wortels niet afsterven door het onkruid, want het onkruid onttrekt het vocht aan de wortels van de doornstruiken. De geplante wilgen, populieren, en iepen zullen zonder twijfel opgroeien op de kruin van de dam door de verse grond en het water met gier dat van het erf komt en uit de gracht. Tussen de bomen kan men een heg van doornige struiken maken, of jonge boompjes planten van het zelfde soort die er al staan en die dan samen opgroeien tot stevige boompjes. Door deze jonge boompjes tot vlechtheg te maken krijgt men een omheining, als van een houten schutting, echter met een zeer lange levensduur (eeuwig). De stammen van de eerst geplante bomen laat men niet hoger worden dan 10 voet opdat ze niet de hele hof minder gezond maken door het wegnemen van zon en wind. Op elke hoek van het erf laat men bij uitzondering een boom ongehinderd uitgroeien. Die zijn een sierraad voor de hof en nemen niet veel zon weg. Ook bij de poort laat men twee bomen uitgroeien, als het heet is kunnen de mensen daaronder uitrusten. Op deze manier wordt het een mooie goed aangelegde hof met een mooie omheining die de mensen ook bescherming biedt. Als men in de bergen bouwt moet er een omheining (tún) gemaakt worden van granaatappelbomen want die bomen hebben geen last van een slechte grond. Want ze hebben geen behoefte aan veel bemesting voor hun wortels en maken toch stevige brede heggen door veel uitlopers van hun wortels die allemaal met hun stekels mensen tegenhouden om binnen te dringen en zijn niet minder nuttig voor de landheer vanwege hun mooie vruchten. Grote bomen gedijen niet in een stenige bodem, want ze hebben veel vocht nodig uit de grond om te groeien. Ze groeien wel in een dergelijke grond als er veel mest en gier op komt. Als er water uit de bergen komt op het terrein kan men wel bomen planten, doornstruiken en iepen, alleen wilgen en populieren past men niet toe tenzij er zandige of losse grond aanwezig is. Als er echter in een koude streek gebouwd wordt waar granaatappelbomen niet gedijen plant men rondom het terrein doornstruiken, waar in die streek aan te komen is en die men gewend is te gebruiken. Dit is genoeg informatie om een huis te bouwen en die te beveiligen. We bewaren de beschrijving van de kunst van het bouwen van voorname en bijzonder mooie woningen tot het achtste boek.