Overslaan en naar de inhoud gaan

Stinzenflorajournaal 2025 jrg.5 nr.2: Wonder boven wonder II: in goede aarde

Vermeerdering van stinzenplanten en verspreiding uit zaad: verwildering

25 maart 2025
Tekst: Willem van Riemsdijk
Foto’s: Trudy van Riemsdijk-Zandee (tenzij anders vermeld)

Omdat de historische soorten van stinzenplanten veelal niet meer commercieel worden gekweekt is de vraag hoe de historische soorten het best kunnen worden vermeerderd als daar behoefte aan is.

Op de Keukenhof is men in staat om in een seizoen hele bollentapijten te creëren. Dit is mogelijk omdat men uitgaat van zeer grote hoeveelheden gekweekte bollen. Er wordt veel aandacht besteed aan de kwaliteit van de grond zodat de bollen ‘in goede aarde’ terecht komen. Ook wordt er een ontwerp gemaakt voor de beplanting. Ieder jaar genieten massa’s mensen van het resultaat.

Deze aanpak geeft een heel ander resultaat dan wat er ontstaat na een lange periode van verwildering van stinzenplanten op historische locaties.

In de alpen kun je in sommige alpenweiden massale bloei van wilde bolgewassen over een groot oppervlak tegenkomen van bijvoorbeeld Krokussen, Lenteklokken en Dichtersnarcissen. Als de sneeuw gaat smelten schieten de Krokussen en andere bolgewassen massaal de grond uit. Dit is prachtig om te zien. Een dergelijk schouwspel is ook te bewonderen in sommige parkbossen waar de stinzenflora al minimaal decennia lang de kans hebben gekregen om ‘bezit te nemen’ van het terrein al dan niet in concurrentie met andere soorten stinzenplanten. 

Vermeerdering in de natuur: vegetatief

De vraag is hoe vermeerderen [en verspreiden] de stinzenplanten zich in de natuur. Vermeerderen in  de natuur kan vegetatief, bijvoorbeeld door het vormen van nevenbolletjes, en/of via zaad. Als vermeerdering alleen of vooral plaats vindt via vorming van nevenbolletjes zullen er in de loop van de tijd steeds dikkere pollen met planten ontstaan en zal verspreiding over een groter oppervlak nauwelijks plaats vinden. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij Sneeuwklokjes. Opvallend is dat sommige Sneeuwklokjes vrijwel geen zaad produceren en aangewezen zijn op vegetatieve vermeerdering terwijl bij andere variëteiten dit juist andersom is. Hoe het komt dat dit zo verschillend kan zijn, is, voor zover ik weet, niet bekend. Het kan ook zijn dat er erg weinig ruimte is in de pol door de vorming van nieuwe bollen. In dit geval kunnen bolletjes aan de oppervlakte komen te liggen en kan dit helpen bij de natuurlijke verspreiding.

Door pollen op te graven, en die uit elkaar te halen is het mogelijk individuele planten uit te planten over een groter oppervlak. Om een resultaat te krijgen wat lijkt op een alpenweide wil je dat de planten in een vrij grote dichtheid vrij uniform verspreid zijn over een groot oppervlak.

Vermeerdering in de natuur: zaad

Het aantal kiemkrachtige zaden dat een plant produceert kan heel sterk variëren per soort en is mede sterk afhankelijk van het weer gedurende de groeiperiode.

Alvorens een kiemkrachtig zaadje gevormd kan worden zal er bevruchting plaats moeten vinden. De bevruchting kan plaats vinden via insecten zoals hommels en bijen, ook vlinders en andere insecten kunnen een rol spelen. Sneeuwklokjes en Winterakonieten bloeien in de winter. Insecten vliegen pas uit als er een minimumtemperatuur overschreden is. Als het langere tijd te koud is voor insecten om te vliegen kan er geen of heel weinig bevruchting plaats vinden en blijven de bloemen ‘wachten’ op de insecten. Als de temperatuur dan stijgt zullen eerst de hommel-koninginnen uitvliegen op zoek naar nectar en stuifmeel. Later zullen ook bijen gaan vliegen en kan er bevruchting tot stand komen. De planten zullen daarna relatief snel uitbloeien. Een koude periode kan voor bepaalde soorten echter ook noodzakelijk zijn om te kunnen kiemen. Dit geldt voor de zogenaamde ‘koudekiemers’, zoals de Krokus. Sneeuwklokjes hebben een strategie ontwikkeld om ondanks de kou toch bevrucht te kunnen worden namelijk via windbestuiving.

Vaak is het zo dat hoe meer zaden een plant maakt des te kleiner de kans in de natuur is om vanuit een zaadje tot een volwassen plant te komen. Orchideeën produceren enorme hoeveelheden minuscule zaadjes zonder reservevoedsel die door de wind worden verspreid. Deze grote hoeveelheid zaad is nodig omdat de kans dat een zaadje uitgroeit tot een volwassen plant heel klein is. Bovendien zijn de planten afhankelijk van bepaalde bodemschimmels om zich te kunnen ontwikkelen. Van belang is ook dat het zaad ‘in goede aarde valt’. Als het zaad in een dichte zode valt zal de kans dat het daar kiemt of overleeft heel klein zijn. Het milieu moet geschikt zijn. Als het wel in contact komt met zwarte grond en het kiemt dan kan het nog overwoekerd worden door andere planten. Hoe geschikter de grond is voor de soort stinzenplant (licht, zuurgraad, vocht, vruchtbaarheid, bodemstructuur, humusgehalte etc.) des te groter is de kans dat het zaadje zich zal ontwikkelen tot een nieuwe plant.

Verspreiding in de natuur

Naast vermeerdering is verspreiding van groot belang om terrein te kunnen ‘veroveren’. Afhankelijk van de soort en de situatie kan de verspreiding in de natuur sneller of langzamer gaan.

Wanneer de verspreiding afhankelijk is van vegetatieve vermeerdering zoals voor sommige sneeuwklokjes kan de verspreiding in de natuur extreem langzaam gaan. Ook via zaad kan het langzaam gaan wanneer het zaad voornamelijk dicht in de buurt van de moederplant op de grond komt. De natuur heeft allerlei strategieën ontwikkeld om er voor te zorgen dat de plant zich kan verspreiden. Bij diverse soorten stinzenplanten hebben de zaden een voedselrijk aanhangsel waar mieren verzot op zijn. Mieren slepen de zaden met het zogenaamde mierenbroodje richting het nest en dragen zo bij aan het verspreiden van het zaad.  Het Sneeuwklokje, de Krokus, het Lenteklokje, de Wilde narcis, Bosanemoon, Gele anemoon, en de Holwortel zijn allemaal stinzenplanten waarvan het zaad een mierenbroodje heeft. Bij het Sneeuwklokje en het Lenteklokje zit de zaaddoos aan een langere stengel die tegen de tijd dat het zaad rijp wordt gaat groeien waardoor de zaaddoos op den duur op de grond terechtkomt. De zaden kunnen op die manier op enig afstand van de moederplant terecht komen en op die manier bijdragen aan de verspreiding.

Sommige stinzenplanten vermeerderen en verspreiden zich makkelijk en als dit ten koste gaat van andere stinzenplanten kan dit ongewenst zijn. We vinden dan dat de plant woekert. Als we de soort hoog waarderen zijn we blij met snelle uitbreiding van de soort.

Vermeerdering en verspreiding worden sterk mede bepaald door de geschiktheid van de plek voor de stinzenplanten. Daslook bijvoorbeeld kan op rijkere humeuze kleigrond enorm gaan woekeren en andere soorten stinzenplanten verdringen. Daslook op armere zandgrond zal zich echter niet makkelijk verspreiden of vermeerderen. De Bostulp maakt ondergronds lange uitlopers waaraan nieuwe bolletjes komen. Op deze manier kan de plant vrij snel een relatief groot oppervlak in beslag nemen. Er kan een dichte vegetatie van bostulpblad ontstaan. De ervaring is dat hoe dichter de bostulpplanten op elkaar staan des te lager is het percentage dat in bloei komt. Op sommige plaatsen kan een heel dichte vegetatie bostulp staan waarvan geen enkele plant bloeit.

Belangrijke factoren die mede bepalen hoe snel een (stinzen)plant zich kan verspreiden zijn:

  • Bestuiving door insecten
  • Het aantal kiemkrachtige zaden dat per plant per jaar wordt geproduceerd,
  • De kans dat het zaad kiemt en zich ontwikkelt tot een volwassen plant.
  • De geschiktheid van de bodem voor kieming en groei van de kiemplantjes:
  • Valt het zaad in goede aarde’?
  • Hoeveel concurrentie er is van andere planten.
  • Beheer, tijdstip van maaien

Vermeerdering en verspreiding van stinzenplanten met behulp van de mens

Bij sommige Kastelen en Buitenplaatsen, Staten, Stinzen en Borgen komen prachtige stinzenplantenvegetaties voor over een groter of kleiner deel van het terrein. De mens heeft deze planten ooit geïntroduceerd om de wandeling over het terrein aangenamer te maken. Men sprak vroeger over ‘Lanen van vermaak’. Dit is nu nog goed te zien in Friesland bij de Harsta State (Hegebeintum), Dekema State (Jelsum), Martenastate (Koarnjum), Epema State (Ysbrechtum). Hoewel alle genoemde locaties sterk beïnvloed zijn door de Engelse Landschapsstijl die in de Friese variant wordt aangeduid met de term Slingertún, komen er ook nog mooie oudere rechte lanen voor die onderdeel zijn geworden van de veelal 19e-eeuwse tuinaanleg. Deze ‘Lanen van vermaak’ worden meestal omzoomd door laanbomen zoals linde met stinzenplanten zoals de Bonte krokus, de Bostulp of het Haarlems klokkenspel als onderbegroeiing. Bekend is het laantje met hele oude knotlindes op Martenastate waar het Haarlems klokkenspel groeit. Het is vrijwel zeker dat het Haarlems klokkenspel mogelijk meer dan 150 jaar geleden door de mens op die plek is ingebracht.

Ook om parkweiden te verfraaien en al vroeg in het voorjaar bloeiende planten te hebben werden soms diverse soorten planten welke wij tegenwoordig stinzenplanten noemen ingebracht in grasvelden. Wat we nu zien is het gevolg van aanplant, verwildering en het toegepaste beheer. Wanneer er meerdere soorten stinzenplanten aanwezig zijn kan er competitie ontstaan tussen de soorten ‘voor een plekje onder de zon’. Interessant is om in die gevallen te zien waar op het terrein bepaalde soorten floreren, of er lokaal vooral één soort is of dat er meerdere soorten door elkaar heen groeien en bloeien.

Wer einen hübschen Frühlingsblüthenschmuck auf seinen Rasenpläßen zu haben wünscht, er kann allerlei kleiner Zwiebelarten, Crocus, Scilla, Galanthus, Leucojum, Narcissus, Ornithogalum, Allium und andere Arten, entweder in kleinen Truppen, oder mannigfaltig einzeln zertreut anpflanzen.Will man bunte Farben vermeiden, so kann es wohl nichts Liegblicheres geben, als eine Beimischung von Veilchen, besonders das immerblühende, sogenannte italienische Veilchen.’ Uit: Wilhelm Neubert, Schlüssel zur Bildenden Gartenkunst, Stuttgart 1853.

Vermeerdering via plantmateriaal en/of zaad

Het kan voorkomen dat er wel historische stinzenplanten op het terrein aanwezig zijn maar dat het gewenst is om het oppervlak met deze soorten uit te breiden. 

Stap één is dat bekeken moet worden waar op het terrein we welke soort willen uitbreiden of lokaal inbrengen. Het waar wordt ook bepaald door de geschiktheid van de plek voor de groei van de stinzenplanten. De bodem moet geschikt zijn of als het kan geschikt gemaakt worden.

Stap twee is dat er geschikt plantmateriaal nodig is. Dit kunnen bolletjes, zaad of plantjes zijn. Veelal verschillen de huidige gekweekte soorten van de oude soorten. De Knikkende vogelmelk op historische terreinen bloeit bijvoorbeeld in maart/april, terwijl de variëteit die nu gekweekt wordt in mei bloeit. De Bonte krokus, de Crocus vernus, is nu alleen in recenter gekweekte variëteiten te koop.

Stap drie is het verzamelen van zaad of plantmateriaal van authentieke soorten. 
Soms is het relatief eenvoudig om zaad te verzamelen, soms is het lastig. Bijvoorbeeld, als de zaaddozen tegen de tijd dat de zaden rijp zijn verborgen liggen in een wat wildere vegetatie, kan het lastig zijn om zaad te verzamelen. De aanleg van een zaaibedje met verzameld zaad maakt het winnen van zaad op een wat grotere schaal makkelijker. Het wieden van onkruid is op zo’n zaaibed ook goed mogelijk.

Stap 4 is het opgraven en scheuren van plantmateriaal.
Wanneer de planten door natuurlijke vermeerdering lokaal dicht opeen groeien is het goed mogelijk om deze pollen of kluwen plantmateriaal op te graven. Meestal doen we dit tegen de tijd dat de planten beginnen uit te bloeien. Vervolgens kan door het voorzichtig ‘scheuren’ van zo’n pol vrij eenvoudig plantmateriaal worden verkregen. Een polletje Sneeuwklokjes kan meer dan 100 plantjes bevatten. Recent gevormde bolletjes zijn nog heel klein terwijl wat oudere planten dikkere bollen hebben. 

Stap 5 uitplanten of zaaien. Ook de allerkleinste bolletjes kunnen met succes op een geschikte plek uitgeplant worden. Om vermeerdering door natuurlijke processen een goede kans te geven en om zo snel mogelijk resultaat te zien van het uitplanten over een groter oppervlak is het patroon van uitplanting van groot belang. Wij planten ze minimaal 5 à 10 cm uit elkaar in groepjes van 3. Deze groepjes staan weer verder uit elkaar om een natuurlijk effect te verkrijgen. Met behulp van deze basisunit kun je meer of minder brede linten van planten creëren met af en toe grotere plekken. Op deze manier kun je al vanaf het begin effect zien. Het effect wordt relatief snel sterker door natuurlijke vermeerdering en verspreiding. 

Hetzelfde geldt grotendeels voor het zaaien ter plekke. De kunst is om de kans dat een zaadje tot een plantje uitgroeit zo groot mogelijk te maken. Dat wil zeggen dat we de grond goed voorbereiden voor het zaaien en dat het zaaien ook de nodige aandacht krijgt. 

Maaien en Zaaien

Om verspreiding via zaad mogelijk te maken mag er pas gemaaid worden nadat het zaad van de plant rijp is en het loof is afgestorven. De plant slaat energie op in de ondergrondse organen waardoor hij in staat is om al in de winter of het vroege voorjaar te gaan bloeien.

De maaifrequentie na de eerste maaibeurt kan afgestemd zijn op het krijgen van een ‘gazon’ of op een kruidenrijk grasland. Voor een ‘gazon’ zal er vaker gemaaid moeten worden. De frequentie van het maaien voor een ‘gazon’ hangt af van hoe rijk de grond is. Hoe rijker de grond des te vaker zal er gemaaid moeten worden om een ‘gazon’ te krijgen. Verder is het ook een kwestie van smaak en ook afhankelijk van het weer. In het geval van kruidenrijk grasland hoeft er na de eerste maaibeurt nog maar een keer voor de winter gemaaid te worden. De grond moet echter niet te arm zijn omdat stinzenplanten een redelijk voedselrijk milieu prefereren. In veel gevallen is het verstandig dat het terrein kort gemaaid de winter ingaat. Planten als Longkruid kunnen echter niet tegen kort afmaaien, dus het maaien moet altijd met beleid en inzicht gebeuren. Door in het najaar voor de winter de vegetatie een aantal malen kort te maaien zal ook de kans dat het zaad in goede aarde terecht komt vergroot worden. Er zijn allerlei strategieën denkbaar voor het inbrengen van zaad over grotere oppervlakken. Een mogelijkheid is om dit met z’n tweeën te doen. Een persoon krabt indien nodig de grond open en de tweede persoon brengt wat zaad in op die plek.De dichtheid van het geplante zaad over het terrein kan gevarieerd worden. Het is wel zaak verwildering een kans te geven door de plekjes waar zaad wordt ingebracht niet te dicht bij elkaar te maken. De open ruimte tussen de zaaiplekken zal idealiter na een aantal jaren ‘vol groeien’. Deze problematiek is vergelijkbaar met het uitplanten (zie stap5). 

Breedwerpig zaaien kan natuurlijk ook maar dan is er waarschijnlijk (veel) meer zaad nodig om hetzelfde effect te krijgen als bij het planten van zaadjes. Idealiter kun je verspreid over het gekozen terrein een aantal volwassen planten inbrengen. Het voordeel is dat er dan al vanaf jaar één bloeiende planten op deze plek te zien zijn. Dat is niet alleen leuk om te zien maar het draagt ook bij aan de vermeerdering van de plant. Na 3-5 jaar zullen de gezaaide planten als alles goed gaat zich voldoende hebben ontwikkeld om te gaan bloeien en zich voort te planten.

Inmiddels hebben we in Stiens op het eigen terrein goede ervaring met het scheuren en uitplanten van Sneeuwklokjes en met het zaaien van Holwortel. Bonte krokus hebben we vorig jaar gezaaid in een zaaibed. Inmiddels, eind maart 2025, zijn de kiemplantjes goed zichtbaar. Het zaaibed is bedekt met een dun laagje gehakseld  hennepstro. In het verleden hebben we koolzaadstro gebruikt, maar daar was nu moeilijker aan te komen. We hebben de krokuszaden op rijtjes gezaaid dit maakt het makkelijker om de opkomende plantjes te zien. In onze tuin zaaien en verspreiden de Krokussen zich al een aantal jaren steeds meer van nature. Op Harsta State heeft men met succes de Blauwe anemoon gescheurd en uitgeplant onder de struiken. 

Steady State

Hoewel we tot nu toe het accent hebben gelegd op vermeerdering is het duidelijk dat de mogelijkheid tot vermeerdering op een bepaalde locatie eindig is. Er kan een situatie ontstaan dat een plek ‘vol(ge)groeid’ is met stinzenplanten en dat er per jaar weinig verandering in de begroeiing optreedt. In zo’n situatie komen er ongeveer evenveel nieuwe planten bij als er af gaan per jaar. In de wetenschap noemen we dit een Steady State of stabiele toestand. Het parkbos in de Duitse plaats Husum is een voorbeeld van een stabiele situatie waar de bodem al jaren in het seizoen vrijwel volledig bedekt is met bloeiende krokussen. Dit is een schitterend gezicht als ze bloeien en de bloemen open staan. 

Deze situatie krijg je als de toename per jaar wordt gecompenseerd door afsterven per jaar.