Vermeerdering via plantmateriaal en/of zaad
Het kan voorkomen dat er wel historische stinzenplanten op het terrein aanwezig zijn maar dat het gewenst is om het oppervlak met deze soorten uit te breiden.
Stap één is dat bekeken moet worden waar op het terrein we welke soort willen uitbreiden of lokaal inbrengen. Het waar wordt ook bepaald door de geschiktheid van de plek voor de groei van de stinzenplanten. De bodem moet geschikt zijn of als het kan geschikt gemaakt worden.
Stap twee is dat er geschikt plantmateriaal nodig is. Dit kunnen bolletjes, zaad of plantjes zijn. Veelal verschillen de huidige gekweekte soorten van de oude soorten. De Knikkende vogelmelk op historische terreinen bloeit bijvoorbeeld in maart/april, terwijl de variëteit die nu gekweekt wordt in mei bloeit. De Bonte krokus, de Crocus vernus, is nu alleen in recenter gekweekte variëteiten te koop.
Stap drie is het verzamelen van zaad of plantmateriaal van authentieke soorten.
Soms is het relatief eenvoudig om zaad te verzamelen, soms is het lastig. Bijvoorbeeld, als de zaaddozen tegen de tijd dat de zaden rijp zijn verborgen liggen in een wat wildere vegetatie, kan het lastig zijn om zaad te verzamelen. De aanleg van een zaaibedje met verzameld zaad maakt het winnen van zaad op een wat grotere schaal makkelijker. Het wieden van onkruid is op zo’n zaaibed ook goed mogelijk.
Stap 4 is het opgraven en scheuren van plantmateriaal.
Wanneer de planten door natuurlijke vermeerdering lokaal dicht opeen groeien is het goed mogelijk om deze pollen of kluwen plantmateriaal op te graven. Meestal doen we dit tegen de tijd dat de planten beginnen uit te bloeien. Vervolgens kan door het voorzichtig ‘scheuren’ van zo’n pol vrij eenvoudig plantmateriaal worden verkregen. Een polletje Sneeuwklokjes kan meer dan 100 plantjes bevatten. Recent gevormde bolletjes zijn nog heel klein terwijl wat oudere planten dikkere bollen hebben.
Stap 5 uitplanten of zaaien. Ook de allerkleinste bolletjes kunnen met succes op een geschikte plek uitgeplant worden. Om vermeerdering door natuurlijke processen een goede kans te geven en om zo snel mogelijk resultaat te zien van het uitplanten over een groter oppervlak is het patroon van uitplanting van groot belang. Wij planten ze minimaal 5 à 10 cm uit elkaar in groepjes van 3. Deze groepjes staan weer verder uit elkaar om een natuurlijk effect te verkrijgen. Met behulp van deze basisunit kun je meer of minder brede linten van planten creëren met af en toe grotere plekken. Op deze manier kun je al vanaf het begin effect zien. Het effect wordt relatief snel sterker door natuurlijke vermeerdering en verspreiding.
Hetzelfde geldt grotendeels voor het zaaien ter plekke. De kunst is om de kans dat een zaadje tot een plantje uitgroeit zo groot mogelijk te maken. Dat wil zeggen dat we de grond goed voorbereiden voor het zaaien en dat het zaaien ook de nodige aandacht krijgt.